Saté-vrees op de camping
Onze eerste kampeervakantie was een feit. Het was 4 uur s’ nachts en met de slaap nog in de ogen en de auto krakend op zijn assen zo vol, waren we onderweg naar Kroatië. Toch gek hoe je gedrag compleet kan veranderen als je een kind krijgt. Waar ik voorheen zo weinig mogelijk in mijn backpack meenam op rondreis, schuifel ik nu met gespreide armen met de spanwijdte van een albatros door het huis heen. Hierbij verzamel ik de meest onnozele vakantiebenodigdheden. De angst dat ik nu net iets nodig heb wat ik niet heb meegenomen is hiervan de boosdoener. Ik noem het: saté-vrees. Een van mijn betere kwaliteiten om totaal overbodige dingen op vakantie mee te nemen zoals een opblaasbare paddenstoel, party prikkers en een halve liter kant & klare saté saus. Je zou er maar op misgrijpen?
Iemand die trouwens kampt met aangeboren saté-vrees is kleine Jasmijn. Ze mocht enkele essentiële spullen meenemen en kwam aan met glitter lipgloss, een verwassen knuffel met 1 oog en een opgezette kat aan een touwtje. Ondanks deze welvaart aan vakantiematerieel is het een knappe prestatie om alsnog cruciale dingen te vergeten. Ik kan je zeggen dat het lastig afdrogen is met opblaasbare paddenstoel, dat de vaat niet schoner wordt door het met satésaus in te zepen en dan heb ik het nog niet over je het afvegen van je achterste met party prikkers….
Emballage stress
Aan mijn buggy zwengelt een volle tas met statiegeld flessen. Na een week bloedhitte vlogen de flessen water er doorheen. Een vrolijke Tibbe in de kar, kletst de hele weg naar het kleine camping supermarktje. Het geklets maakt ineens plaats voor hard gehuil. Na een snelle blik in de kinderwagen blijkt deze sound niet afkomstig van Tibbe. Iets verderop staat een klein jongetje zijn longen uit zijn lijf te loeien en de tranen biggelen over zijn wangen. Ik buk en vraag hem of hij misschien gevallen is? “Ich habe meine Mutter verloren“. Kak, hij is Duits dit wordt geen intelligent gesprek van ‘meine Seite’.
Op mijn ‘goeiste’ Duits knoop ik het gesprek aan en begin gehurkt op ooghoogte met hem te praten dit resulteert in flinke verzuring in de benen en een zeer ongemakkelijk gesprek. Hij is zijn moeder kwijt maar ik krijg niet los hoe hij heet. Dus ik noem hem nu even voor het gemak ‘Kind B’. Ik kom al snel tot de conclusie dat ik dit niet alleen kan oplossen dus ik wil de receptie om hulp vragen, misschien dat zij door een megafoon kunnen roepen: “Wil de moeder van Kind B als de sodemieter van der krent opstaan en haar kind ophalen”. Dat in het Duits dan natuurlijk anders reageert dat mens nog niet.
De receptie bevind zich achter het kleine supermarktje. Ik beslis op dit cruciale moment om te multitasken (vraag me niet waarom) en neem hem mee naar de supermarktje om vervolgens daarna door te lopen naar de receptie. Met Kind A in de kinderwagen, een volle shopper met lege flessen en Kind B jammerend aan de ander hand ging ik de supermarkt in. Meest verschrikkelijke idee ooit. Alsof ik door de krappe gangpaden van het Kruidvat loop met dozen Caprisun in de aanbieding. In een straal van een meter dondert alles van de schappen. Zoekend naar de automaat voor de lege flessen beginnen nu beide kinderen te huilen. Ik trek behoorlijk de aandacht van het overig winkelend publiek. Hun ogen branden een gat in mijn ziel. Liters zweet gutst van mijn nek via mijn rug achter mijn broek in. “Rustig blijven, Jasmijn”, fluister ik mijzelf zachtjes toe. Zoek naar die flikkerse flessenautomaat en je kunt door. Maar er is geen automaat, er is in de verste verte geen flessenautomaat. Nu moet ik die gangpaden weer door in deze bloedhitte. Kind B pakt iets uit het schap en in reflex trek ik het uit zijn hand, nu begint hij nog veel harder te huilen. Ik wil zelf ook graag huilen maar ik ben bang als ik nog meer vocht verlies ik straks ben uitgedroogd. Twee Nederlandse vrouwen smiespelen: “Lekker slim van die moeder om rond etenstijd met twee jengelende kinderen boodschappen te doen”, denkend dat ook ik Duits ben. Als ik ze nu een mep te verkoop met die opgezette kat van Jasmijntje komt ie in ieder geval nog van pas.
Ik duw, beuk en bots mijzelf een weg naar buiten. Dan laat Kind B plotseling mijn hand los en holt naar een groepje dames die op het gras een ijsje zitten te eten. “Mama, mama”. Hij werpt zich in de armen van een vrouw die zonder blikken of blozen hem een lik van haar ijsje geeft en haar gesprek met de andere dames onverschrokken voortzet. Ik mag hopen dat het zijn moeder is want ik ben Kind B een beetje beu. Niks geen vindersloon, confetti kanon of heldenlintje ter bedankje. Nada, noppes, niks. Bezweet loop ik terug naar ons huisje, zonder boodschappen maar met een volle tas met flessen nog aan de kinderwagen. Ik roep vanaf de veranda naar binnen: “Schat ik heb geen idee wat we eten maar gelukkig hebben we nog saté saus!”
Liefs,